Gezichtsvermogen in relatie tot werk: hoe wordt de geschiktheid bepaald?

Door op 31-05-2013

Bedrijfsartsen, verzekeringsartsen en keurende artsen kunnen in de dagelijkse praktijk worden geconfronteerd met een dilemma: hoe om te gaan met iemand die net niet voldoet aan de geldende oogheelkundige normen voor zijn beroep, waardoor deze werknemer een risico kan vormen voor zijn eigen veiligheid en die van anderen? Aan de hand van drie casussen wordt in dit artikel duidelijk gemaakt dat voor het nemen van de uiteindelijke beslissing een goede onderbouwing van essentieel belang is. Die komt tot stand door een
samenwerkingsverband van een oogarts en een klinisch arbeidsgeneeskundige. Aan de hand van de gegevens van enerzijds een gericht onderzoek en anderzijds een uitgebreid consult, geven beiden aan zowel direct betrokkene als de verwijzend arts de feitelijke oogheelkundige situatie weer en leggen zij uit hoe die in verhouding staat tot de geschiktheid dan wel ongeschiktheid voor de functie. Door deze transparante werkwijze is de acceptatiegraad bij de direct betrokkenen hoog. Het advies wordt opgesteld door de klinisch arbeidsgeneeskundige, maar de verwijzende arts neemt uiteindelijk zelf de beslissing over de functiegeschiktheid of de benutbare mogelijkheden voor werk.

Log nu in om het volledige artikel te bekijken of om te reageren.

Abonneren

Informatie over dit artikel

Auteurs Rijn, L.J. van
Bank, H.J.
Thema Klinische casus
Publicatie 31 mei 2013
Editie Quintesse - Jaargang 2 - editie 2 - nummer 2 | Oog en werk